donderdag 30 mei 2013

'FORWARD HOME'. THE POWER OF THE CARIBBEAN DIASPORA




Beschrijving: http://gallery.mailchimp.com/11a98a671d8faa43f27a64305/images/fh_slogan.jpg
Beschrijving: header
Beschrijving: header2
Invitation
Migrants are not fully aware of the impact of their (financial) contribution to their homeland.
Forward Home shows the economic power of migrants, living in global cities. It explores the significance of their contribution to their homeland, whether through remittances, trade, community development, travel and other monetary or in kind contributions.
By sharing and discussing this documentary IntEnt wants to create more awareness among the migrants in the Netherlands about their significant position as contributors to their homeland.
When
Tuesday 4th June from 19.00
to 22.00 hrs.
Where
Bijlmer Parktheater
Anton de Komplein 240
1102 DR Amsterdam
Entrance
Free, incl. coffee and tea.
Special Guest
Dr. Keith Nurse
Registration is compulsary
Click here to sign up.
Beschrijving: This is a documentary every migrant should see
Beschrijving: footer

dinsdag 28 mei 2013

GOED BESTUUR IN DE WEST

Oberon Nauta


  • Wat maakt dat de kwaliteit van het openbaar bestuur in de Caribische delen van het Koninkrijk zo achterblijft bij de Nederlandse verwachtingen? Om antwoord te geven op deze vraag analyseert Oberon NAUTA in zijn proefschrift over goed bestuur in de Caribische rijksdelen, de relatie tussen de wijze waarop in formele zin goed bestuur gewaarborgd wordt en de maatschappelijke karakteristieken van de eilanden in de West. De uitkomsten van deze analyse stemmen niet onverdeeld positief: tussen de Nederlandse gedragsnormen die in de wet- en regelgeving van de Caribische rijksdelen gecodificeerd zijn en de sociaal-culturele kenmerken van de eilanden bestaat een mismatch die goed bestuur ernstig belemmert. De auteur laat echter ook zien dat deze mismatch kan worden verholpen door de wet- en regelgeving aan de Caribische context aan te passen. Hoe dat precies in zijn werk gaat wordt geïllustreerd aan de hand van Anguilla en Barbados. Volgens Nauta houdt de op Nederland geënte wet- en regelgeving  geen rekening met de Caribische werkelijkheid,’. ‘Er bestaat een discrepantie tussen de geest van de wet en de norm van de samenleving. Zo zorgt de kleinschaligheid van de eilanden voor belangenverstrengeling bij bestuurders. Het blijkt voor hen vaak lastig privé en zakelijke relaties te scheiden. Ook kennen de eilanden een grote arme onderklasse die afhankelijk is van hulp van de overheid. Omdat politici over het verstrekken van die hulp beslissen, beschikken zij over de mogelijkheid banen en uitkeringen te ruilen voor electorale steun. Bestuurders die onrechtmatig handelen door bepaalde groepen te bevoorrechten worden vaak niet electoraal afgestraft omdat hun gedrag in lijn is met de heersende maatschappelijke codes.’ Zie proefschrift: http://igitur-archive.library.uu.nl/dissertations/2011-0622-200255/nauta.pdf


zondag 26 mei 2013

RECHTER VERBIEDT UITZETTING VAN ILLEGALE VREEMDELING

LJN: BW5759,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , 12/2900Print uitspraak
Datum uitspraak:03-04-2012
Datum publicatie:15-05-2012
Rechtsgebied:Vreemdelingen
Soort procedure:Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie:Ter zitting is door en namens verzoeker aangevoerd dat het gezin thans in problemen verkeert, nu verzoeker reeds gedurende circa drie maanden in vreemdelingenbewaring is gesteld. De partner van verzoeker is kostwinner en is genoodzaakt haar bedrijf voort te zetten om zo het gezin te onderhouden. De oudste zoon van het gezin is 17 jaar oud en moet nu het huishouden draaiende houden, aangezien andere (werkende) familieleden niet in staat zijn voor de kinderen te zorgen. Daarbij komt dat één van de kinderen ADHD heeft en medicatie krijgt toegediend. De kinderen hebben problemen op school. Verzoeker stelt in bezwaar nader te kunnen onderbouwen dat de vijf kinderen in het gezin wonen middels bewijsstukken van het GBA en verklaringen van school. Het gezin is aangemeld voor maatschappelijke ondersteuning, maar hen is meegedeeld dat er een wachtlijst is. Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat verzoekers uitzetting naar Nigeria niet in strijd zal zijn met het bepaalde in art. 20 VWEU dan wel art. 8 EVRM. Scheiding van verzoeker met zijn gezin, is gezien de verklaringen van verzoeker die hij stelt nader in bezwaar te kunnen onderbouwen, onwenselijk. Daarbij komt dat verzoeker stelt in bezwaar te kunnen onderbouwen dat zijn gezin geen ondersteuning van de overheid of van maatschappelijke instellingen kan krijgen nu er een wachtlijst is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker bij het hier te lande afwachten van het bezwaar zwaarder weegt dan het belang dat verweerder op dit moment heeft bij spoedige verwijdering van verzoeker uit Nederland. Daarbij is betrokken dat is gesteld noch gebleken dat verweerder verzoeker niet op een later moment, na beoordeling van het genoemde bezwaarschrift, zal kunnen uitzetten naar Nigeria.
Vindplaats(en):Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 12/2900

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2012

in de zaak van:

[verzoeker]
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L. Soedamah, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.


1.  Procesverloop
1.1  Verzoeker heeft op 2 januari 2012 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij partner [naam]’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 januari 2012 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 27 januari 2012 bezwaar gemaakt.
1.2  Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 26 januari 2012 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.3  De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 maart 2012. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.  Overwegingen
2.1  Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2  In artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) is bepaald dat er een burgerschap van de Unie wordt ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2.3  In het tweede lid van artikel 20 van het VWEU is bepaald dat burgers van de Unie de rechten genieten en de plichten hebben die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere, - voor zover thans van belang -
a) het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
Voorts is in genoemd artikellid bepaald dat de rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2.4  De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker heeft een partner, [naam], en heeft met haar twee kinderen, [naam] (geboren op [geboortedatum]) en [naam] (geboren op [geboortedatum]). Mevrouw [naam] (hierna: partner) en de twee kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verzoekers partner heeft uit een eerdere relatie drie kinderen. Verzoeker heeft sinds vijf jaar de zorg voor deze vijf kinderen op zich genomen. Eén van de kinderen heeft ADHD en krijgt hiervoor medicatie.
De partner van verzoeker heeft sinds 15 januari 2010 een zelfstandige onderneming in de thuiszorg en staat als zodanig ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
2.5  Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, wordt het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) niet tegengeworpen indien uitzetting strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.6  Niet in geschil is dat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of verzoeker moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste in verband met artikel 8 van het EVRM.
2.7  Verzoeker stelt dat hij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Er bestaat een objectieve belemmering het gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. De partner van verzoeker is kostwinner en heeft een eigen onderneming. Zij kan haar bedrijf niet zomaar sluiten. Verzoeker heeft de zorg van de kinderen op zich genomen en de huishoudelijke taken. Omdat het noodzakelijk is dat verzoeker zijn partner ondersteunt, kan van hem niet worden gevraagd om een mvv-aanvraag in Nigeria af te wachten. Verweerder heeft ten onrechte de hardheidsclausule niet toegepast.
Verzoeker heeft ter zitting een beroep gedaan op artikel 20 van het VWEU. Hij stelt dat hij rechten kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU, omdat zijn twee minderjarige zonen de Nederlandse nationaliteit hebben. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoeker ter zitting aldus dat de weigering van de mvv tot gevolg heeft dat verzoekers minderjarige zonen met de Nederlandse nationaliteit het effectief genot wordt ontzegd van de belangrijkstse aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten. De twee zonen van verzoeker worden feitelijk verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten als verzoeker niet in staat wordt gesteld voor hen te zorgen. De partner van verzoeker is daartoe namelijk niet in staat gezien haar werk. Thans zorgt de oudste zoon van het gezin voor de vijf kinderen, hetgeen voor het hele gezin problemen oplevert.
2.8  Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, maar dat geen sprake is van inmenging. Verzoeker heeft nooit rechtmatig verblijf gehad en is het gezinsleven aangegaan in de wetenschap dat hij geen rechtmatig verblijf had. Voorts is er volgens verweerder geen belemmering het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, ondanks de Nederlandse nationaliteit van de partner en de kinderen van verzoeker.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep van verzoeker op artikel 20 VWEU te laat naar voren is gebracht nu hierover in de gronden van het bezwaarschrift niets is gemeld. Daarnaast zijn de stellingen van verzoeker over de huidige gezinssituatie niet onderbouwd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9  De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning een eerste aanvraag betreft en dat eiser niet eerder een verblijfsvergunning heeft gehad. Niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen verzoeker en zijn partner en kinderen. Voorts is niet in geschil dat de twee zonen van verzoeker en zijn partner de Nederlandse nationaliteit hebben en derhalve burgers van de Unie zijn. Niet in geschil is dat verzoekers zonen hun recht van vrij verkeer niet hebben uitgeoefend.
2.10  Hieruit volgt reeds dat richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, niet van toepassing is (zie de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 maart 2011 inzake Zambrano (C-34/09, LJN: BP9130), punt 39, en inzake McCarthy van 5 mei 2011, C-434/09, www.curia.eu, punt 43). Tevens volgt hieruit dat artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, gelet op wat artikel 1, aanhef onderdeel e, onder 1° en 2°, van de Vw 2000 onder gemeenschapsonderdaan verstaat, niet van toepassing is.
2.11  De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 7 maart 2012 in vier uitspraken een standpunt ingenomen over de verblijfsrechten van ouders van Nederlandse kinderen, welke ouders de nationaliteit hebben van een land buiten de Europese Unie, waarbij mede is gelet op de arresten van het Hof in de zaken Ruiz Zambrano en Dereci e.a. (C-256/11 van 15 november 2011). In één van deze uitspraken, met zaaknummer 201011743/1/V1 (vindplaats: www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling het volgende overwogen:

“2.3.4. In het geval het gezin bestaat uit één ouder die burger is van een derde land en één ouder die burger van de Unie is, en ook een minderjarig kind dat burger van de Unie is, komt, zo leidt de Afdeling af uit het hiervoor onder 2.3.2. genoemde punt 65 van het arrest Dereci en de verwijzing daarin naar de punten 43 en 44 van het arrest Ruiz Zambrano, bij de beantwoording van vorenbedoelde vraag betekenis toe aan het gegeven dat Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak kunnen maken op verstrekking van een uitkering uit de openbare kas. Voorts wordt van overheidswege en door maatschappelijke instellingen hulp en ondersteuning bij - bijvoorbeeld - zorg en opvoeding geboden.

Van leden van een dergelijk gezin kan dan ook worden verlangd dat zij gebruik maken van de mogelijkheid deze aanspraken en hulp te ontvangen, als daarmee kan worden voorkomen dat een burger van de Unie feitelijk wordt verplicht niet alleen Nederland, maar het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten. Van de situatie dat een burger van de Unie niettemin zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, zal in dergelijke gevallen dan ook slechts sprake zijn, indien de burger van het derde land aannemelijk maakt dat de andere ouder, ook indien deze van vorenbedoelde mogelijkheid om aanspraken en hulp te ontvangen gebruik maakt, feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen, zodat verblijf voor het kind bij die ouder in Nederland of de Unie, zonder die vreemdeling, in wezen onmogelijk is. In dat geval zal het kind immers gedwongen zijn de ouder die burger van een derde land is, te volgen naar buiten het grondgebied van de Unie.”
2.12  De voorzieningenrechter acht de hiervoor aangehaalde overwegingen van de Afdeling richtinggevend voor de beoordeling van de vraag of verweerder het mvv-vereiste aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen, omdat ook in het geval van verzoeker sprake is van een gezin dat bestaat uit één ouder die burger is van een derde land, één ouder die burger is van de Unie en minderjarige kinderen die burgers van de Unie zijn.
2.13  Ter zitting is door en namens verzoeker aangevoerd dat het gezin thans in problemen verkeert, nu verzoeker reeds gedurende circa drie maanden in vreemdelingenbewaring is gesteld. De partner van verzoeker is kostwinner en is genoodzaakt haar bedrijf voort te zetten om zo het gezin te onderhouden. De oudste zoon van het gezin is 17 jaar oud en moet nu het huishouden draaiende houden, aangezien andere (werkende) familieleden niet in staat zijn voor de kinderen te zorgen. Daarbij komt dat één van de kinderen ADHD heeft en medicatie krijgt toegediend. De kinderen hebben problemen op school. Verzoeker stelt in bezwaar nader te kunnen onderbouwen dat de vijf kinderen in het gezin wonen middels bewijsstukken van het GBA en verklaringen van school. Het gezin is aangemeld voor maatschappelijke ondersteuning, maar hen is meegedeeld dat er een wachtlijst is.
2.14  De voorzieningenrechter volgt niet verzoekers standpunt dat er een objectieve belemmering bestaat het gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat de partner van verzoeker een eigen onderneming heeft en kostwinner is, niet leidt tot een vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank volgt evenmin het betoog van verzoeker (in bezwaar) dat zijn kinderen in Nederland zodanig zijn geworteld en ingeburgerd dat dit een objectieve belemmering oplevert. Weliswaar zijn de kinderen van verzoeker in Nederland geboren en getogen, maar is gelet op hun nog jonge leeftijd van vier respectievelijk drie jaar, naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog geen sprake van een dusdanige worteling dat zij zich niet bij hun ouders in Nigeria zouden kunnen vestigen.
2.15  Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, is de voorzieningenrechter niettemin van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat verzoekers uitzetting naar Nigeria niet in strijd zal zijn met het bepaalde in artikel 20 van het VWEU dan wel artikel 8 EVRM. Scheiding van verzoeker met zijn gezin, is gezien de verklaringen van verzoeker die hij stelt nader in bezwaar te kunnen onderbouwen, onwenselijk. Daarbij komt dat verzoeker stelt in bezwaar te kunnen onderbouwen dat zijn gezin geen ondersteuning van de overheid of van maatschappelijke instellingen kan krijgen nu er een wachtlijst is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker bij het hier te lande afwachten van het bezwaar zwaarder weegt dan het belang dat verweerder op dit moment heeft bij spoedige verwijdering van verzoeker uit Nederland. Daarbij is betrokken dat is gesteld noch gebleken dat verweerder verzoeker niet op een later moment, na beoordeling van het genoemde bezwaarschrift, zal kunnen uitzetten naar Nigeria.
2.16  De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen.
2.17  De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.  Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1  wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2  verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
3.3  veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2012.




afschrift verzonden op:

Coll:


Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. 

vrijdag 24 mei 2013

DIASPORAS REPRESENTED IN THEIR HOME COUNTRY PARLIAMENTS


DIASPORAS REPRESENTED IN THEIR HOME COUNTRY PARLIAMENTS https://www.overseasvotefoundation.org/files/Diasporas_Represented_in_their_Home_Country_Parliaments.pdf


DIASPORAS REPRESENTED IN THEIR HOME COUNTRY PARLIAMENTS
Prepared by Andy Sundberg based on information from “Voting from Abroad”:
The International IDEA. Handbook, 2007.

Eleven countries — four in Europe (Croatia, France, Italy and Portugal), four in Africa (Algeria, Angola, Cape Verde and Mozambique) and three in the Americas (Colombia, Ecuador and Panama)—not only allow their citizens abroad to participate actively in some electoral processes, but also enable them to elect their own representatives to the national legislature. This was also formerly the case in the Cook Islands, but the ‘external seat’ there was abolished in 2003.
This practice is clearly aimed at reinforcing external voters’ link with the national political community, enabling promotion of their own legislative agenda and direct intervention from an overseas viewpoint in the debates and processes of political decision making on topics of national interest. Each case has its own particular .......
https://www.overseasvotefoundation.org/files/Diasporas_Represented_in_their_Home_Country_Parliaments.pdf

DIASPORABELEID EN PSA WETSONTWERP


DIASPORABELEID EN PSA WETSONTWERP

De Surinaamse regering heeft aangegeven dat er over diaspora een nationale discussie op gang moet komen. Omdat de VHP dit inzicht eveneens deelt, is in januari 2012 gekozen voor een nationale diaspora conferentie met het doel: ontwikkelen van een visie, ‘awareness building’ en het aandragen van bouwstenen om te komen tot beleidsaanbevelingen voor de Surinaamse diaspora. 
De VHP heeft het thema ‘diaspora’ gekozen vanwege het feit dat internationale instituten als de VN, IMF en Wereldbank steeds meer erkennen dat diasporagemeenschappen centrale spelers zijn voor de sociaaleconomische ontwikkeling in landen van herkomst.
De resultaten uit de door de VHP gehouden conferentie zijn aan de Surinaamse Regering aangeboden. 

IMG_4301.JPGIMG_4288.JPGIMG_4320.JPGIMG_4323.JPG

In het afgelopen jaar zijn er zowel in Suriname en Nederland diasporaconferenties gehouden om bouwstenen aan te dragen voor het uitvoeren van een diasporabeleid. Hierbij is gebleken dat er voldoende draagvlak bestaat voor het voeren van een diasporabeleid in Suriname. Er zijn conclusies en aanbevelingen genomen. 
Enkele van deze aanbevelingen zijn:
-          Het benoemen of aanwijzen van een minister of onderminister Diaspora Zaken. Door deze benoeming geeft de Surinaamse regering aan dat zij inderdaad de wil heeft om te komen tot een op alle beleidssectoren omvattend Surinaams diasporabeleid
 -          Bij het ontwikkelen van zowel het (inhoudelijk) beleid als het vormgeven aan de institutionele voorzieningen in Nederland, moet het primaat en the lead liggen bij Suriname. Surinamers in Nederland hebben dan als taak om de Surinaamse regering een helpende hand te bieden om de door hen beoogde doelstellingen te realiseren
 -          Bij de contacten over en weer moet rekening worden gehouden met aan beide kanten levende emoties en beeldvorming. Dit is noodzakelijk om werkbare verhoudingen en werksferen te creëren en te behouden. Dit, om vanuit Nederland niet te belerend over te komen in de communicatie
 -          Bij het ontwikkelen van voorstellen voor de opzet van institutionele voorzieningen, zoals databank, platform, denktank enz. is het belangrijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de voor de Surinaamse situatie aangepaste modellen die in de praktijk de afgelopen jaren hun nut hebben bewezen in het Diasporabeleid van India, Turkije en Israël 
-          In nauw overleg met de Surinaamse minister of onderminister Diaspora Zaken komen tot het opstellen van een Actieplan voor de beleidsontwikkeling waarbij o.m. aandacht wordt besteed aan de behoefte voor verschillende institutionele voorzieningen zoals periodieke ontmoetingen (Brasa Dey, jaarlijkse of twee jaarlijkse Diaspora conferenties, diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, overleg en contacten met het bedrijfsleven, met het maatschappelijk middenveld en de Nederlandse politieke partijen)
 De VHP Nederland is van mening dat bij het te formuleren diasporabeleid aan de volgende punten moet worden gedacht:
     -   Groep deskundigen aan het werk zetten om een psa-kaart te ontwikkelen
-          Instelling Fonds voor de ontwikkeling van een diasporabeleid
-          Er dient een databank van Surinaams kader te komen
-          Gemengde commissie van deskundigen samenstellen om de diasporawet te bestuderen uit Suriname en Nederland.
-          Oprichting van een diasporabank
-          Bundelen in plaats van weg concureren
-          In Suriname inventarisatie maken van de behoeften
-          Suriname moet vooraf huiswerk maken
-          Surinaamse ambassade moet een actievere rol spelen.
-          Diaspora moet breed gedragen worden
 PSA kaart
VHP-Nederland juicht het voorstel van de PSA kaart toe en is content dat een dergelijk conceptwet is samengesteld. VHP Nederland betreurt het dat de regering er niet voor gekozen heeft om een diasporabeleid te ontwikkelen zoals door de VHP en andere maatschappelijke groeperingen is voorgesteld.
De regering heeft ervoor gekozen om los van een te ontwikkelen diasporabeleid een PSA wet te ontwerpen, waarbij met name het personenverkeer naar Suriname wordt geregeld. Volgens VHP-Nederland zal zonder een duidelijke visie en/of beleid ten aanzien van de diaspora, het ontwerpen van een PSA wet straks gelegenheidswetgeving blijken te zijn in plaats van een wetgeving voor langere tijd en in het belang van volk en vaderland.
VHP-Nederland doet een beroep op de Surinaamse regering en de Nationale Assemblee (DNA) om de nodige tijd in te ruimen voor de behandeling van het wetsontwerp. Het is dan ook van belang om alle belanghebbenden bij dit proces te betrekken om te komen tot een maximale draagvlak. 
Bij de behandeling van het wetsontwerp, dient voor het scheppen van een speciale wettelijke status voor de diaspora, ook gekeken te worden naar het verruimen van de mogelijkheden van de dubbele nationaliteit. Hiermee kan opnieuw inhoud gegeven worden aan artikel 5 lid 2 van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname inzake nationaliteiten. Volgens VHP-Nederland zou de PSA wetgeving onderdeel dienen te zijn van een te ontwikkelen diasporabeleid.
VHP Nederland Diasporacommissie
mr L. Soedamah - coördinator

DUBBELE NATIONALITEIT VOOR SURINAMERS


DUBBELE NATIONALITEIT VOOR SURINAMERS

Surinamers moeten bij het verkrijgen van een vreemde nationaliteit de Surinaamse nationaliteit behouden en personen van Surinaamse afkomst met een andere nationaliteit dienen van rechtswege de Surinaamse nationaliteit verkrijgen

Geen automatisch verlies; het doen van afstand is niet mogelijk

De discussie over dubbele nationaliteit of  bipatride en meervoudige nationaliteit wordt door nationalisten in Suriname zwart-wit benaderd. In hun visie dient men te kiezen voor één nationaliteit, de Surinaamse of een andere nationaliteit. Meervoudige nationaliteit is uit den boze. Voorstaanders van dubbele nationaliteit worden in een verdachte hoek geplaatst omdat zij persoonlijk wel de lusten maar niet de lasten van een land zouden willen hebben. In de discussie over de dubbele nationaliteit wordt vaker de nadruk gelegd op Surinamers in de diaspora. De positie van Surinamers in Suriname wordt in deze discussie helaas onderbelicht.
De gevolgen van het automatisch verliezen van de Surinaamse nationaliteit bij het verkrijgen van een vreemde nationaliteit wordt niet voldoende onderkend en zelfs onderschat.
In de Surinaamse nationaliteitswetgeving wordt onomwonden verklaard dat Surinamers
van rechtswege hun Surinaamse nationaliteit verliezen bij het verkrijgen van een vreemde nationaliteit.

Is deze regeling in het belang van Suriname? Kan Suriname zich een dergelijke regeling veroorloven?

Kleine bevolking
Suriname, is een land met een bevolking van minder dan een half miljoen mensen.
Landen met zo'n kleine bevolking kunnen zich een dergelijke regeling niet permitteren omdat dit funest is voor de ontwikkeling van het land.
Deze regeling getuigt niet van nationaal gevoel en druist in tegen alles wat nationalisten voorstaan. Deze regeling druist in tegen de belangen van Suriname en het Surinaams volk. Door het van rechtswege verliezen van de Surinaamse nationaliteit bij het verkrijgen van een andere nationaliteit raakt Suriname op deze manier, formeel, haar onderdanen kwijt aan het buitenland.

Landen als India, Brazilië en China met een grote bevolkingsomvang kunnen zich het kwijt raken van onderdanen aan andere landen permitteren. Ondanks haar grote bevolking tracht India toch de binding te behouden met haar onderdanen in het buitenland.
Suriname is een land met een kleine bevolking en heeft er met nadruk baat bij om de band met haar onderdanen te behouden. Denk maar aan het menselijk kapitaal dat reeds vele tientallen jaren wegtrekt en verloren gaat voor de Surinaamse economie en de verscheurde gezinnen en structuren die ontstaan na het wegtrekken van haar onderdanen naar het buitenland maar ook aan het wegtrekken van kader uit districten en binnenland en de ontwrichting van de sociale infrastructuur.


 Bijna 1 miljoen Surinamers
Duizenden Surinamers zijn na 25 november 1975 hun Surinaamse nationaliteit kwijtgeraakt door het verkrijgen van een vreemde nationaliteit. In de meeste gevallen was dat de Nederlandse nationaliteit. Was er in de Surinaamse nationaliteitswetgeving opgenomen dat Surinamers niet van rechtswege hun Surinaamse nationaliteit kwijtraken bij het verkrijgen van een vreemde nationaliteit dan hadden deze Surinamers naast hun vreemde nationaliteit hun Surinaamse nationaliteit kunnen behouden. Bij een dergelijke regeling zouden er in de wereld van vandaag geen 500.000 personen maar misschien één miljoen  personen met de Surinaamse nationaliteit, zijn. Wat men nu merkt is dat het aantal personen van Surinaamse afkomst met een andere nationaliteit in den vreemde bijna even groot is als het aantal Surinamers in Suriname.


Internationaal aanvaarde beginselen
Ten tijde van de totstandkoming van de Surinaamse nationaliteitswet op  24 nov. 1975 en
 de toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname, bestond
er internationaal in vergaande mate overeenstemming om er naar te streven het ontstaan van
meervoudige nationaliteit te voorkomen en of te beperken. Hierbij kan worden verwezen naar
het Verdrag van Straatsburg van 1963. In hoofdstuk I van dit Verdrag wordt gestreefd naar
een beperking van de gevallen van meervoudige nationaliteit. Bij de totstandkoming van dit
Verdrag werd geen rekening gehouden met enkele factoren die tot een enorme toename van
de meervoudige nationaliteit leidden. Een van deze factoren is de trek van personen van arme
landen naar rijke landen.

Met het ontwerpen van een tweede protocol behorend bij het Verdrag van Straatsburg van
1963 is het verschijnsel van meervoudige nationaliteit internationaal aanvaard en zien wij dat vele staten er toe overgaan om dit verschijnsel te accepteren.
Meervoudige nationaliteit wordt thans toegepast door verschillende landen in de wereld zoals Turkije, Marokko, Iran, Italie, Frankrijk, Griekenland.
Zelfs in Nederland is meervoudige nationaliteit toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek  blijkt  dat op 1 januari 2009 Nederland ruim 1,1 miljoen personen met de Nederlandse en minimaal één andere nationaliteit telde. De regels voor dubbele nationaliteiten zijn verruimd in de herziene Rijkswet op het Nederlanderschap die met ingang van 1 april 2003 in werking is getreden. Vreemdelingen die de Nederlandse nationaliteit krijgen, kunnen vaker dan voorheen hun oorspronkelijke nationaliteit behouden. Dit zou de Surinaamse overheid moeten overnemen.

Wijziging van de Surinaamse nationaliteitswet
Uit statistieken blijkt dat de emigratie uit Suriname vrijwel elk jaar groter is dan de immigratie. Er is sprake van een vertrekoverschot en er is sprake van brain drain uit Suriname. De migratie van Surinamers naar het buitenland in de naaste toekomst zal niet afnemen. Denk maar aan Surinaamse studenten die in het buitenland studeren en niet meer terugkeren; geschoolde werknemers die een baan aangeboden krijgen in het buitenland en besluiten om weg te blijven; Surinaamse mannen en vrouwen die met buitenlanders trouwen of samenwonen en een gezamenlijke huishouding in het buitenland voeren; ouderen en kinderen die in het kader van gezinshereniging een verblijfsvergunning in het buitenland krijgen en genaturaliseerd worden.
Omdat Suriname hierdoor veel van haar onderdanen zal kwijtraken aan het buitenland, lijkt


het mij zinvol dat de Surinaamse wetgever de Surinaamse nationaliteitswetgeving wijzigt in die zin dat Surinamers nooit en te nimmer hun Surinaamse nationaliteit verliezen bij het verkrijgen van een vreemde nationaliteit.
Suriname moet voorkomen een ‘republiek zonder onderdanen' te worden.
Voor zowel het verkrijgen als het verliezen van nationaliteit verwijst het Volkenrecht naar de nationale wetgeving. De Surinaamse wetgever hoeft niet te kijken naar andere buitenlandse wetgevers. Zij dient alleen rekening te houden met internationaal aanvaarde beginselen.  De Surinaamse nationaliteitswetgeving zou zodanig gewijzigd kunnen worden dat Surinamers naast het verkrijgen van de vreemde nationaliteit hun Surinaamse nationaliteit behouden wat weer ten goede komt aan de (sociale en economische) binding met het land Suriname.

Indien de Surinaamse wetgever, tot wijziging van de Surinaamse nationaliteitswetgeving overgaat dient met twee groepen rekening te worden gehouden t.w.  Surinamers met de Surinaamse nationaliteit  en  Surinamers die hun nationaliteit zijn kwijtgeraakt bij het verkrijgen van een andere nationaliteit.   Voor de eerste groep zou bepaald kunnen worden dat zij van rechtswege hun Surinaamse nationaliteit behouden bij het verkrijgen van een vreemde nationaliteit.  Voor de tweede groep kan gedacht worden aan het van rechtswege verlenen van de Surinaamse nationaliteit.  Hierdoor krijgt deze groep automatisch de Surinaamse nationaliteit zonder verlies van de vreemde of huidige nationaliteit.  Vele Zuid-Amerikaanse andere landen hebben zo een regeling getroffen waardoor zij vele burgers erbij hebben gekregen.
Indien regering en parlement deze problematiek daadkrachtig en voortvarend willen aanpakken dan zou ook de Surinaamse nationaliteit  aan de mensen van Surinaamse afkomst in de diaspora kunnen worden verleend. Deze mensen van Surinaamse afkomst hebben vaak nauwe banden met twee of meer landen. Men woont in het ene land en heeft familie of bezit in het andere. Vaak zijn de banden emotioneel van aard, maar daardoor niet onbelangrijk. Een mens heeft het recht om zichzelf verschillende wortels toe te eigenen. Het verliezen van een nationaliteit om de verwantschap met een ander te land te bekrachtigen is een beperking van de persoonlijke vrijheid.

Surinaamse nationalisten zouden zich er rekenschap van moeten geven dat het afstoten van Surinamers die een vreemde nationaliteit verwerven, tot sociaal-maatschappelijk gevolg heeft dat het 'wij-zij gevoel' wordt gecreëerd c.q. versterkt. Het 'wij-zij gevoel' tussen mensen van Surinaamse afkomst met de Surinaamse nationaliteit en mensen van Surinaamse afkomst die hun Surinaamse nationaliteit in rook zagen opgaan bij het verwerven van een andere nationaliteit. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat een dergelijk 'wij-zij gevoel' geen positieve bijdrage levert aan een goede samenwerking tussen beide, kunstmatig gecreëerde groepen.
Misschien is het de hoogste tijd om achter de regel uit het Surinaams volkslied ' (--) Hoe wij hier ook samen kwamen, aan zijn grond zijn wij verpand (--) , ook de gedachte te plaatsen dat alle mensen van Surinaamse afkomst waar zij zich ook ter wereld mogen bevinden, vanwege de in hen door Suriname gepleegde investering steeds de verplichting en het voorrecht hebben zich in te zetten voor de welvaart en het welzijn van Suriname.
Zij moeten daartoe worden gestimuleerd en niet ontmoedigd! Dit kan door een dubbele nationaliteit  voor Surinamers.

 Conclusie
Bipatride of meervoudige nationaliteit wordt door meer landen in de wereld toegepast. Kiest Suriname hiervoor, dan handelt het land niet in strijd met internationaal aanvaarde beginselen bij het wijzigen c.q. aanpassen van haar nationaliteitswetgeving.
Wijziging van de Surinaamse nationaliteitswetgeving is in landsbelang.
De invoering van dubbele of meervoudige nationaliteit zal Suriname veel voordelen  opleveren.

Lachman  Soedamah

VHP NEDERLAND: HET GOUD LOOPT NIET WEG


VHP Nederland: Het goud loopt niet weg

e39effa511f7aa6401ff89e8500b0e92.jpg
Naar aanleiding van de gouddeals die Suriname wenst aan te gaan met de goudmultinationals Iamgold en Surgold wenst de VHP Nederland het volgende te verklaren.
VHP Nederland is van mening dat de regering duidelijke afspraken dient te maken over de voorwaarden waaronder de multinationals het Surinaamse goud mogen winnen en verhandelen. Er dienen duidelijke afspraken worden gemaakt over de afdracht van belastingen, het omgaan door de bedrijven met het milieu en hoe de goudwinning de Surinaamse economie ten goede moet komen.
Het exploiteren van Surinaamse natuurlijke hulpbronnen moet volgens VHP Nederland gebeuren op basis van de leuze: ’vertrouwen in eigen kunnen’ en volgens het Staatsolie-model. Het opstarten van een 100% Surinaams goudbedrijf zou prioriteit moeten hebben waarbij gewerkt dient te worden aan het werven van kennis en kapitaal bijvoorbeeld door het aangaan van samenwerkingsovereenkomsten met landen als Zuid-Afrika die een lange traditie hebben in de goudindustrie. Het opzetten van opleidingen voor Surinaamse studenten en professionals die een baan zoeken in de mijnbouwsector en het aantrekken van de Surinaamse diaspora dient hierbij niet geschuwd te worden. In het uiterste geval dient het aandeel van Suriname bij elke samenwerking met een buitenlands bedrijf te geschieden op basis van een 60/40 verhouding ten gunste van Suriname.
VHP Nederland betreurt de gang van zaken waarbij de regering bij de recente gouddeals, multinationals een haalbaarheidstudie laat maken en indienen nadat zij alle financiële en andere verplichtingen uit deze overeenkomsten op zich heeft genomen. Naar de mening van VHP Nederland dient de regering in deze de omgekeerde weg te bewandelen waarbij een integrale plan en visie wordt ontwikkeld met betrekking tot de aanpak van het Surinaamse bos en de daarin voorkomende rijkdommen zoals delfstoffen, biodiversiteit, water, hout etc. Ook andere mogelijkheden die het Surinaams regenwoud biedt zoals eco-toerisme en CO2 compensatie dient meegenomen te worden in de integrale aanpak van de regering. De gouddeals horen een onderdeel te zijn van deze integrale aanpak en visie. In deze visie dient met het milieu zuinig omgesprongen te worden. Kaalkap en ontbossing dienen voorkomen te worden omdat bij het niet zorguldig omgaan met het oerwoud in de toekomst zou kunnen blijken dat het Surinaamse bos meer waard was dan het Surinaamse goud. Maar dan is het te laat.


De gouddeals zijn een nationale zaak en dienen in alle openheid en transparantie te geschieden. Daarom keurt VHP Nederland het ten zeerste af dat belangrijke zaken niet zijn behandeld cq beantwoord door de regering in De Nationale Assemblee (DNA) en dat de voorzitter van DNA niet heeft ingegrepen, om de regering hierop te wijzen. De wijze waarop de DNA voorzitter vragen en pijnpunten van de oppositie niet in behandeling heeft genomen en de gouddeal in stemming heeft gebracht roept niet alleen vragen op maar druist in tegen het democratisch recht van elke parlementarier en tegen fundamentele beginselen van de rechtstaat.
VHP Nederland roept de regering op om niet verder tot uitbreiding over te gaan van de goudovereenkomsten maar ervaring op te doen met de concessies die nu reeds zijn verleend aan Iamgold en aan de hand daarvan lessen te trekken voor de toekomst. Daarbij is een integrale aanpak en lange termijn visie van eminent belang. Suriname heeft nu al genoeg inkomstenbronnen om een bevolking van 500.000 mensen welvaart en welzijn te bezorgen. In 2012 heeft Staatsolie alleen een winst van US$ 478 miljoen gerealiseerd, na aftrek van de belasting. Met het versterken van de bestaande instituten in Suriname op het gebied van financiën, onderwijs en dienstverlening en het opzetten van goed functionerende controle organen en het aanpakken van corruptie heeft Suriname een goede uitgangspositie. Het goud loopt niet weg en kan altijd nog worden geëxploiteerd.