donderdag 29 oktober 2020

Mogelijkheden om Surinaamse grensgeschillen op te lossen

Door Mr Dr Lachman Soedamah* 1. Historische achtergronden van de grensconflicten Wat zijn de historische achtergronden van de grensconflicten die Suriname heeft met zijn buurlanden? Tussen Suriname en Guyana wordt getwist over de juiste grens hoewel die volgens beide landen samenloopt met de rivier de Corantijn. Het grensdispuut in het zuiden gaat over het betwiste gebied dat ligt tussen de Boven-Corantijn en de Coeroenirivier. Voor Suriname is de Boven-Corantijn de grensrivier, terwijl de Guyanezen de Coeroeni hanteren. Over de grens met Frans-Guyana aan de andere kant van Suriname, gaat het om vraag wat de bovenloop is van de Marowijne. Volgens de Fransen is dat de Litani terwijl Suriname de stroom die Marowini wordt genoemd als grensrivier hanteert. Deze grenskwesties zijn een erfenis uit het koloniale verleden. In de zestiende en zeventiende eeuw zijn geheel Guyana of delen ervan afwisselend bezet en beheerst door Spanjaarden, Nederlanders, Engelsen, Fransen en Portugezen. Hun belangstelling gold alleen de kustvlakte, waar zij aan de rivieroevers hun plantages aanlegden. In de bijna onbewoonde en voor hen ondoordringbare binnenlanden waren zij niet geïnteresseerd. Daarom werden alleen in de kustvlakte grenzen afgebakend tussen de verschillende kolonies. Sinds 1816 was Suriname ononderbroken Nederlands. In 1831 vormden de voormalige Hollands-Zeeuwse kolonies Essequibo, Demerara en Berbice de Britse kolonie Brits-Guyana. In mei 1966 werd Brits-Guyana onafhankelijk van Engeland en werd de ‘Co-operatieve Republiek van Guyana’ geproclameerd, kortweg Guyana genoemd. Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk van Nederland. Evenals bij Guyana het geval was werden de onopgeloste grenskwesties, waaronder die met Guyana, door het voormalige moederland overgeheveld naar de jonge republiek. Als onafhankelijke staten zullen Suriname en Guyana nu zelf de van hun koloniale mogendheden geërfde grensproblemen dienen op te lossen. Evenals bij Guyana ligt de historische basis voor het grensgeschil tussen Suriname en Frans-Guyana (Frankrijk) in de koloniale geschiedenis van de Guyana’s, waar Europese ondernemingen zich vestigden met weinig aandacht voor exacte grenzen en de positie en belangen van de bevolking. Uit gegevens blijkt dat de Marowijnerivier in de loop van de zeventiende eeuw in het algemeen kan worden beschouwd als de oostelijke grens van het Nederlandse Guyana. Dit gebeurde, omdat de Nederlanders stilzwijgend de Fransen hadden toegestaan commerciële handelsmissies en militaire buitenposten te bouwen op de rechteroever van de rivier. De Nederlanders stonden deze Franse ingreep toe als een extra middel om te voorkomen dat slaven ontsnapten. In 1836 besloten de Nederlandse en de Franse regering hun gemeenschappelijke grens te regelen en kwamen zij overeen dat de Marowijne hun kolonies zou verdelen vanaf het Caribisch gebied-Atlantische Oceaan tot zijn oorsprong in de bergen van de Braziliaanse grens. Maar waar deze grens precies lag was onduidelijk. 2. Ontstaan en verdere ontwikkeling van de betreffende conflicten Zoals reeds vastgesteld liggen de grenzen van Suriname met enerzijds Guyana en anderzijds Frans-Guyana nog steeds niet definitief vast. Voor wat de grens met Guyana betreft kwamen de gouverneurs Van Sommelsdijck en Van Peere in 1686 een grensovereenkomst overeen volgens welke de grensscheiding tussen Suriname en Guyana door afpaling midden door het gebied tussen de Corantijn en de Berbicerivier werd aangegeven. Eind 1799 sloten de twee tijdens het Britse koloniale bewind nog in functie zijnde Nederlandse gouverneurs een nieuwe grensovereenkomst. In deze overeenkomst tussen beide Nederlandse gouverneurs van twee op dat moment onder Britse bescherming staande koloniën, werd de grens verlegd naar de westoever van de Corantijn. De westoever bleef de grens bij de vorming van Brits-Guyana in 1831. Nadat de Duitser Robert Schomburgk in opdracht van de Britse regering de rivier de Coeroeni ontdekte, veronderstelde hij dat dit de bovenloop van de Corantijn was. Sindsdien verschijnt op kaarten deze Coeroeni als grens tussen Suriname en Brits-Guyana. Ongeveer dertig jaar later, in 1871, ontdekten de Engelse geologen Charles Barrington Brown en James Sawkins, die eveneens werkten in opdracht van de Britse regering, dat de Corantijn, ten zuiden van de Frederik Willem IV-watervallen, voortkomt uit twee bronrivieren: de Coeroeni en een andere rivier die breder, dieper en langer blijkt te zijn dan de Coeroeni. Die rivier werd op Engelse kaarten New River genoemd. Ondanks deze ontdekking bleven de Engelsen zich baseren op de geografische gegevens van Schomburgk en namen zij in 1899 officieel het standpunt in dat de Coeroeni de grens was. Nederland protesteerde hiertegen omdat het de New River, de rivier met het grootste debiet, als grens beschouwde en in 1965 ging de Surinaamse regering ertoe over de als New River bekend staande hoofdbronrivier van de Corantijn officieel aan te duiden als Boven-Corantijn. Op 26 mei 1966 werd Guyana onafhankelijk en eiste het de New River Triangle op. De daad werd bij het woord gevoegd en het Guyanese leger viel het gebied binnen en veroverde het op 19 augustus 1969. Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst te Chaguaramas in Trinidad in 1971 kwamen Suriname en Guyana overeen hun legers terug te zullen trekken uit het betwiste gebied. Helaas werd deze afspraak niet nageleefd. Het Guyanese leger bleef achter en het probleem bleef onopgelost. Na de onafhankelijkheid herhaalde Suriname zijn claim op het betwiste gebied. Er werden bijeenkomsten gehouden door de ministers-presidenten van Suriname en Guyana en mogelijke oplossingen voor het grensprobleem werden besproken. In plaats van het oplossen van de bestaande grensproblemen ontstond er een nieuw maritiem geschil. Suriname gaat uit van 10° oost van het ware noorden vanaf Punt No. 61 door de territoriale zee en Guyana maakt aanspraak op 34° oost van het ware noorden door de territoriale zee. Op 17 september 2007 verdeelde een arbitragetribunaal het zeegebied tussen Suriname en Guyana tot op de laatste vierkante meters tot 200 zeemijlen vanuit het vastgestelde eindpunt van de landsgrens. In deze arbitrage gaat Guyana akkoord met een eindpunt van de landsgrens op de linkeroever van de rivier. Hetgrensprobleem in het Boven-Corantijn-gebied is daarmee nog steeds niet geregeld. Suriname trachtte nog tijdens de behandeling van het maritiem geschil bij het arbitragetribunaal, het territoriale grensgeschil in het zuidwesten te koppelen aan het maritieme conflict in het noordwestelijk zeegebied. Suriname stelde zich namelijk op het standpunt dat pas onderhandeld kon worden over de olieboringen in zee als het zuidwestelijk gebied werd gedemilitariseerd. Het arbitragetribunaal ging echter voorbij aan dit standpunt van Suriname. Nadat de Nederlandse en de Franse regering in 1836 hadden besloten dat de Marowijnerivier hun kolonies zou verdelen, rees de vraag, welke rivier de voortzetting van de Marowijne was, de Lawa of de Tapanahoni. Om een antwoord te geven op deze vraag werd in 1861 door beide gouvernementen een commissie benoemd. De commissie kwam tot de conclusie dat de Lawa de voortzetting van de Marowijnerivier was en nam de Litani als voortzetting van de Lawa aan. De bevindingen van de gemengde commissie van 1861 werden noch door Frankrijk noch door Nederland opgevolgd en het vaststellen van een formeel verdrag werd opgegeven. Toen in 1874 goud werd ontdekt in de Marowini begon een grote en georganiseerde goudrush naar het gebied. De Nederlanders voelden dat hun rechten werden geschonden door de aanwezigheid van Fransen, terwijl de landsregering in Parijs weinig interesse toonde om de grens af te bakenen. In 1888 legden Frankrijk en Nederland hun conflict ter arbitrage voor. De overeengekomen arbiter werd tsaar Alexander III van Rusland, die de verantwoordelijkheid aanvaardde om te beslissen in de zaak. In mei 1891 deed hij uitspraak ten gunste van Nederland en verklaarde niet de Tapanahoni maar de Lawa tot grens van de beide bezittingen, omdat Nederland militaire posten aan de Lawa had bezet en de weggelopen slaven die in het betwiste grondgebied woonden afhankelijk waren van het Nederlands gezag. Alexander’s verklaring regelde slechts een deel van het geschil. Zijn uitspraak betrof slechts de Lawarivier die de definitieve grens was geworden. Helaas, men was er nog niet; het samenvoegen van twee zijrivieren van bijna gelijke grootte, de Litani in het westen en de Marowini naar het oosten, vormt de Lawa rivier verder stroomopwaarts. Het geschil bleef onopgelost over de vraag welke van deze rivieren als belangrijkste voortzetting van de Lawa moet worden beschouwd en hoe dus de stroomopwaartse grens verliep. Een ander onderwerp dat had moeten worden aangepakt in die periode, maar niet was aangepakt, had betrekking op de eigendom van de eilanden in de Marowijnerivier. Een desbetreffend verdrag werd uiteindelijk gesloten te Parijs op 30 september 1915. Het verdrag beperkte zich tot de eilanden in de Marowijnerivier tussen het noordelijke punt van Stoelmanseiland (Nederlands) en het zuidelijke uiteinde van Portal Island (Frans). Volgens de conventie van 1915 wordt de grenslijn voor de Marowijne tussen het eiland Portal en opwaarts het Stoelmanseiland gevormd door de middellijn. Voor de Lawa - die bij de scheidsrechterlijke uitspraak van 1891 als grens is aangewezen - en bovenstrooms, is de grensscheiding nog niet geregeld. Met andere woorden: in de Marowijnerivier is - met uitzondering van het riviergedeelte waarvoor in 1915 bij verdrag een grensregeling werd getroffen - de grens tot heden niet vastgesteld. In het verdrag wordt ook niet aangegeven of gedefiniëerd of de Litani of de Marowini moet worden beschouwd als de zuidelijke uitbreiding van de grens met Brazilië. 3. De standpunten van Suriname en zijn buurlanden Het maritieme conflict tussen Suriname en Guyana in het noordwestelijk zeegebied is op 17 september 2007 opgelost door een arbitrageuitspraak. Het grensprobleem in het Boven-Corantijngebied is nog steeds niet geregeld. In het zuidwesten gaat het om de bepaling van de bron van de Corantijn. De onderzoekingen van Schomburgk en Brown hebben Suriname en Guyana niet dichter bij elkaar gebracht. De tegenstellingen zijn juist groter geworden. De standpunten van beide landen liggen ver uit elkaar. Om aanspraak te maken op het betwiste gebied stelt Suriname zich op het standpunt: dat de grens tussen Suriname en Guyana gebaseerd is op de gouverneursovereenkomst van 1799; - dat daarbij valt te concluderen dat de grens loopt langs de linkeroever en dat dus de Corantijn een nationale Surinaamse rivier is; - dat de reis van Robert Schomburgk een eenzijdige Britse operatie was die de Britse visie op de grenzen van de nieuwe kolonie Brits-Guyana in kaart bracht; - dat zij onkundig werd gelaten van de ontdekking van de New River door Barrington Brown en dan ook geen reden had om omtrent de bovenloop van de Corantijn een discussie met de Britten te openen; - dat ook latere metingen de bevindingen van Brown bevestigen, dat de New River in lengte, breedte en diepte de Koeroeni-Koetari verre overtreft en dus geacht moet worden de bronrivier, in casu de bovenloop van de Corantijn te zijn; - dat de aanwezigheid van Guyanese militairen in het betwiste gebied in strijd is met de overeenkomst van Chaguaramas; - dat de vaststelling van het drielandenpunt aan de bron van de Koetari geen rechtskracht heeft, aangezien er geen bekrachtiging van het in 1938 opgestelde grenstraktaat plaatsvond; - dat de gouverneurs in 1799 met de Corantijn hebben bedoeld ‘van oorsprong tot monding’ en dat de oorsprong niet wordt bepaald door de geschiedenis, maar door de natuur (‘nature determines the source’). Guyana stelt zich op het standpunt: - dat de gouverneursovereenkomst van 1799 geen grensregeling betrof, maar een overeenkomst tot afstand van grondgebied van de kolonie Berbice; - dat de grens later door de moederlanden zou worden geregeld; - dat de Britse regering de Nederlandse regering op de hoogte heeft gesteld van de reis van Schomburgk en die regering zelfs heeft uitgenodigd gezamenlijk de grens tussen de beide koloniën te verkennen, maar dat daarop negatief is gereageerd; - dat de door Schomburgk vervaardigde kaart ook door Nederland, c.q. Suriname werd gebruikt; - dat de Surinaamse landmeter Loth ‘met goedkeuring van mr. H.J. Smidt, gouverneur van de kolonie Suriname’ in 1888 een kaart van Suriname vervaardigde waarop ook de New River à la Brown is ingetekend maar waarbij niettemin de Koetari als grens is aangegeven; - dat de Nederlandse bewindslieden in het Nederlandse parlement op diverse momenten hebben aangegeven, dat de Koeroeni-Koetari als grens moet worden aangehouden; - dat de Nederlandse Koninkrijksminister van Buitenlandse zaken Joseph Luns in april 1966 tegenover de Britse onderminister van Buitenlandse zaken Lord Walston in tegenwoordigheid van de gevolmachtigd minister van Suriname verklaarde dat ‘Suriname had shown great restraint in not excercising acts of sovereignty in the New River Triangle’; - dat de aanwezigheid van ‘Guyanese personnel’ in het betwiste gebied is te beschouwen als ‘a normal excercise of our sovereignty rights within our state’; - dat de Nederlandse regering op 4 augustus 1930 aan de Britse regering het voorstel deed om een grensverdrag te sluiten, waarvan de kern zou zijn dat: ‘The frontier between Suriname and British Guiana is formed by the left bank of the Corentyne and Cutari up to its source, which rivers are Netherland territory’; - dat de Britse regering op 6 februari 1932 daarop als volgt reageerde: ‘His Majesty’s government are gratified to learn that the Netherlands government are prepared to recognize the left banks of the Corentyne and Cutari Rivers as forming the boundary, provided that His Majesty’s government recognise the rivers themselves are belonging to the Netherlands Government’. In de loop der jaren is het grensdispuut in een bijna vijandige sfeer terechtgekomen waarbij zelfs sprake was van een gespannen sfeer tijdens de bezetting van het Boven-Corantijngebied door Guyana in 1969 en de verwijdering op 6 mei 2000 van het CXG-platform uit het betwiste zeegebied door Surinaamse marineboten. De regering Bouterse heeft bij haar aantreden kenbaar gemaakt het grensdispuut tussen Suriname en Guyana voorlopig niet op de agenda te plaatsen. Het beleid van de regering Bouterse is gericht op datgene wat de landen met elkaar bindt en heeft als standpunt dat de relaties met buurlanden verder reiken dan de grenzen. Agrarische samenwerking, ontwikkeling van natuurlijke hulpbronnen en infrastructuur die voor beide landen enorm belangrijk zijn, dienen eerst aangepakt te worden. In deze visie zullen de grensbesprekingen, die jaren in beslag kunnen nemen, pas weer op de agenda worden geplaatst wanneer de tijd daar rijp voor is. In feite komt deze aanpak van de regering Bouterse erop neer dat het grensprobleem thans wordt geparkeerd en dat er wordt gewerkt aan goede bilaterale betrekkingen. Deze houding van de Surinaamse regering werkt in het voordeel van Guyana dat geen haast heeft bij het oplossen van het grensgeschil omdat het vanaf 1969 feitelijk gezag uitoefent in het betwist gebied. Met betrekking tot het oosten van Suriname beschouwt Frankrijk de Litani en niet de Marowini (Marowijnekreek) als grens. Als argumenten hiervoor voert dit land het volgende aan: - De Nederlands-Franse commissie van 1861 was op de verschillende in haar rapport aangegeven gronden reeds tot de slotsom gekomen dat de Litani als hoofdrivier moest worden beschouwd. Op herapport van deze commissie steunende, had de Tsaar van Rusland in 1891 uitgemaakt, dat de Lawa en niet de Tapanahoni de hoofdrivier was. Lag het dan niet voor de hand ten aanzien van het gedeelte meer stroomopwaarts eveneens de bevindingen der gemengde commissie te aanvaarden? - In het in 1905 ter conferentie te ’s-Gravenhage opgestelde en door de Nederlandse gedelegeerden ondertekende ontwerpverdrag werd de Litani als grensrivier aangenomen. - Er is een ontwerpverdrag met een drielandenpunt bij de Litani. Suriname neemt als standpunt in dat veel argumenten pleiten voor de Marowini als grens: - de naam ‘Marowijne’ is zonder uitzondering steeds gebezigd voor de oostelijke tak (de Marowijnekreek) van de bron van deze rivier. Het algemeen gebruik van de naam ‘Marowijne’ of ‘Marowini’ van deze tak van de bovenrivier schijnt te bevestigen, dat ze door de bosbewoners is beschouwd als de voortzetting van de rivier bovenstrooms; - temeer is er aanleiding de ‘Marowini’ als hoofdrivier te beschouwen in verband met de situatie van haar bron, lengte en algemene richting, zelfs indien haar capaciteit geringer zou zijn dan die van de Litani; - de oorspronkelijke bewoners van Suriname hebben zich omstreeks 1790 aan de oever van de oostelijke rivier gevestigd (deze bewoners waren, direct of indirect, afhankelijk van het Nederlands gezag, zoals het bestuur van Frans-Guyana herhaaldelijk had erkend); - een Nederlandse expeditie heeft minstens tweemaal de oostelijke rivier bezocht (in 1793); - op deze gronden moet de ‘crique Marowini’ als grens worden beschouwd; - de gemengde commissie van 1861 heeft niet voldoende gegevens verzameld om uit te maken of de Litani dan wel de Marowini als bovenloop van de Marowijne moet worden beschouwd (volgens Wekker worden metingen inzake de watercapaciteit der beide bronrivieren, bedoeld ); - de Nederlandse gedelegeerden op de conferentie van 1905 zijn ervan uitgegaan, dat in werkelijkheid de oostelijke tak als voortzetting bovenstrooms van de Marowijne moet worden beschouwd, al hebben zij dan ook ten einde in de geest van wederzijdse tegemoetkomingen tot een accoord te kunnen komen, de Litani als grens willen aanmerken; - de Nederlandse regering gelooft om deze redenen niet, dat men zich op het standpunt zou kunnen stellen dat de aanvaarding van de Litani als voortzetting van de Marowijne reeds een voldongen feit zou zijn; veel argumenten pleiten voor de Marowini als grens. Aangezien Nederland en Frankrijk het niet eens konden worden over de vraag of de Litani dan wel de Marowini als voorzetting van de Lawa zou gelden kwam na langdurige onderhandelingen in 1939 een ontwerp-verdrag tot stand waarbij de Litani als grensrivier is aangenomen. Deze onderhandelingen werden door de Tweede Wereldoorlog onderbroken. Besprekingen in 1975 en 1979 tussen Frankrijk en Suriname hebben niet in een door partijen aanvaard verdrag geresulteerd. Met betrekking tot de verhouding tussen Suriname en Frans-Guyana (Frankrijk) vindt er bilaterale samenwerking plaats. De samenwerkingsrelatie met Frans-Guyana is vooral gericht op de veiligheid en ontwikkeling in het grensgebied. Met de Franse regering worden nu ook afrondende gesprekken gevoerd over de zeegrens. Wanneer de gesprekken worden afgerond is nog onduidelijk. Na het ontwerp-verdrag van 1939 is de grenskwestie tussen de Litani en de Marowini, na de toenaderingsgesprekken van 1975 en 1979 om besprekingen te hervatten, niet meer behandeld door Frans-Guyana (Frankrijk) en Suriname. Het valt op dat de betrokken partijen dit onderwerp angstvallig lijken te mijden. Hoe langer hiermee gewacht wordt, hoe moeilijker het zal worden, vooral wanneer natuurlijke rijkdommen in het gebied ontdekt zouden worden. 4. Mogelijkheden om deze grensgeschillen te beslechten In Latijns-Amerika zijn verschillende mogelijkheden en maatregelen geprobeerd en toegepast om grensgeschillen te beslechten. Verschillende invalshoeken en perspectieven zijn te vinden die bij de mogelijke oplossing van de Surinaamse grensgeschillen een rol kunnen spelen. Emoties kunnen hoog oplopen bij grensconflicten en velen zijn bereid zware offers te brengen voor het vaderland. Aangezien het probleem zo nauw verbonden is met het nationalistische zenuwstelsel van elke natie, kan een regering het te riskant vinden om een eventuele overeenkomst te accepteren die de nationale integriteit en de nationale trots lijkt op te offeren. Daarom doet Suriname er goed aan om een langetermijnvisie te ontwikkelen voor het oplossen van zijn grenskwesties. Bij het ontwikkelen van deze visie of grenspolitiek zou Suriname initiatieven kunnen stimuleren van ‘burgerdiplomatie’. Als eerst aan beide kanten door burgerdiplomatie een breed gedragen consensus kan worden opgebouwd voor een wederzijds voordelige overeenkomst , dan is het voor leiders eenvoudiger om risico’s te aanvaarden. Het grensgeschil tussen Suriname en zijn buurlanden is al meer dan een eeuw een telkens terugkerend probleem voor de regio. Maar door het maatschappelijk middenveld en de leiders van grotere gemeenschappen steeds meer erbij te betrekken via integrale communicatie en door meer oog te hebben voor wederzijdse behoeften en belangen, kan de basis worden gelegd voor het ontwikkelen van consensus over de aanpak van de problemen. Dit maakt het voor regeringen eenvoudiger om consensus onder de bevolking te krijgen over oplossingen waar in beide landen draagvlak voor is. Oorlogvoering is geen optie voor Suriname om zijn grensgeschillen te beslechten. Oorlogvoering en/of het gebruikmaken van geweld is een wijze waarop grondgebied effectief bezet kan worden. In de negentiende eeuw vonden op deze manier tal van grenswijzigingen plaats, waarbij sommige landen territorium verloren en andere landen profiteerden van gebiedsuitbreiding. In de loop der tijd is de overtuiging ontstaan dat geschillen niet moeten worden beslecht door oorlog, maar op een vreedzame manier via dialoog. Hoewel kleine verschillen over de afbakening van grenzen er altijd zullen blijven, is de nadruk op de integriteit van de nationale grenzen, die in het verleden zo’n belangrijke rol speelden in nationalistische politiek, zo goed als verdwenen. Het kan heel goed zijn dat de nationale regeringen in Latijns-Amerika in toenemende mate gaan samenwerken om ongecontroleerde en vaak criminele politieke en economische activiteiten in grensregio’s te onderdrukken. In het VN-Handvest wordt bepaald dat voor vrede en veiligheid het gebruik van geweld tussen staten verboden is. Artikel 2 lid 3 bepaalt dat de leden hun internationale geschillen ‘langs vreedzame weg tot een oplossing brengen op zodanige wijze dat de internationale vrede en veiligheid en de gerechtigheid niet in gevaar worden gebracht’. Gebruik van geweld is geen optie om geschillen op te lossen; in plaats daarvan moeten staten gebruikmaken van vreedzame methoden voor geschillenbeslechting. Bij grensgeschillen komt het vaak voor dat de ene staat alles in het werk stelt om te benadrukken dat sprake is van een grensgeschil en daarvoor oplossingen zoekt terwijl de andere staat volhoudt dat er geen sprake is van een grensconflict, zodat enige vorm van toenadering tussen de twee landen vrijwel onmogelijk is. Door deze patstelling laten oplossingen van het geschil lang op zich wachten en besluiten landen zaken op hun beloop te laten. Suriname zou zijn grensgeschillen op hun beloop kunnen laten en de weg van het niets doen kunnen bewandelen, maar dit zou nadelig voor Suriname kunnen uitpakken. Op grond van een aantal grondslagen aan de hand waarvan de titel van grondgebied in het internationaal recht kan worden vastgesteld zou Suriname zijn aanspraken kunnen verspelen indien het zijn grensgeschillen op hun beloop laat en de weg van het helemaal niets doen bewandelt. Wil Suriname zijn aanspraken op de betwiste grensgebieden niet verspelen dan zal het binnen afzienbare tijd met deskundigen een aantal maatregelen dienen te nemen om de verschillende grensgeschillen op te lossen. Als bilaterale oplossingen falen, zou elk van de overheden de kwestie moeten voorleggen aan een internationaal tribunaal dat bestaande regels van formeel en materiëel recht zal volgen. Bij de Zuid-Amerikaanse grensgeschillen zijn methoden van conflictbeslechting toegepast. Na het mislukken van diverse methoden van diplomatieke conflictbeslechting werd een geschil vervolgens vaak onderworpen aan arbitrage en/of rechtspraak. Tot de diplomatieke methoden van conflictbeslechting behoren onderhandelingen, goede diensten, bemiddeling, feitenonderzoek en conciliatie. Deze methoden kunnen worden vergeleken met methoden die in het nationaal recht veelal worden aangeduid als alternatieve geschillenbeslechting. Om zijn grensproblemen op te lossen, zal Suriname gebruik dienen te maken van deze verschillende methoden van geschillenbeslechting. In de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben diverse diplomatieke methoden van conflictbeslechting, zoals onderhandelingen, niet het gewenste resultaat gehad. Suriname heeft de nog bestaande grensgeschillen nimmer onderworpen aan gerechtelijke geschillenregeling en/of arbitrage. De Surinaamse grensgeschillen zijn nooit voorgelegd aan het Internationaal Gerechtshof. Suriname zal een breder, dieper en meer geavanceerd inzicht dienen te ontwikkelen in de belangrijkste methoden voor het beslechten van zijn grensgeschillen en van de gevolgen daarvan in termen van definitieve oplossing, acceptatie, kosten, tijd en kwaliteit in samenhang met de kosten en baten die waarschijnlijk ontstaan voor de betrokken partijen. Indien grens- en territoriale geschillen geïsoleerd en niet in het kader van de langetermijnbelangen van een land worden behandeld, zullen geschillen blijven voortduren en zullen bilaterale betrekkingen waarschijnlijk verder verslechteren. Grens- en territoriale geschillen worden in Suriname doorgaans geregeld als onderdeel van het buitenlands beleid. Suriname dient een duidelijk grensbeleid te ontwikkelen dat slepende grensconflicten aanpakt waardoor zijn bilaterale betrekkingen niet verslechteren maar verbeteren. In het belang van de effectieve ontwikkeling van Suriname zullen grenskwesties niet langer op hun beloop gelaten moeten worden. Om zijn grenskwesties te bestuderen, beleid te ontwikkelen en te bewaken zou Suriname een Grens Instituut dienen op te richten en dit orgaan met deze taken moeten belasten. Het conflict tussen de Guyana’s sleept zich al decennia lang voort en heeft al die tijd niets of nauwelijks iets opgeleverd. Bilaterale economische relaties tussen de buurlanden worden gehinderd door het grensconflict. Tegen de achtergrond van de politiek-economische verschuivingen in een snel veranderende wereld en het besef dat ze evenmin in staat zullen zijn om op eigen kracht antwoord te geven aan de uitdagingen van de huidige internationale tendensen, zullen de Guyana’s hun samenwerkingsverbanden dienen te intensiveren en verder dienen uit te breiden. Naast mileuproblematiek, economische samenwerking en economische integratie moet de individuele bereidheid van de presidenten van de Guyana’s bij de voortgang van de besprekingen voor de oplossing van het grensconflict niet worden onderschat. De persoonlijke kwaliteiten van de regeringsleiders kunnen grote invloed uitoefenen bij de totstandkoming van een akkoord. Bij het oplossen van zijn grenskwesties zal Suriname het initiatief moeten nemen. Van een onafhankelijke staat mag worden verwacht dat het alles in het werk stelt om zijn grondgebied van duidelijke grenzen te voorzien. Immers, dan is Suriname, dat op 25 november 1975 een soevereine staat werd, compleet! *Curriculum vitae Lachman Soedamah is geboren in het district Nickerie, Suriname. Hij vertrok in 1974 naar Paramaribo. Hier slaagde hij in 1977 voor het eindexamen vwo aan het Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum. Vervolgens studeerde hij Nederlands recht. Eerst in Paramaribo, later in Amsterdam. In 1987 voltooide hij zijn examen Nederlands recht aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens zijn studie richtte hij samen met andere studenten de Rechtswinkel Migranten te Amsterdam op. Van 1988-1999 is Lachman Soedamah werkzaam geweest als advocaat en procureur te Amsterdam bij het Advocaten kollektief Bijlmermeer. Van 1999 tot heden heeft hij als advocaat en procureur gewerkt bij Soedamah Advocaten te Amsterdam, een algemene rechtspraktijk. Als advocaat is hij betrokken geweest bij vele aandachttrekkende zaken, waaronder de SLM-vliegramp in 1989, de Bijlmerramp in 1992 en de ramp met het toestel van Turkish Airlines in 2009. Lachman Soedamah is actief in verschillende sociaal-maatschappelijke organisaties en is sinds mei 2018 voorzitter van VHP Nederland. Vanaf begin 2009 heeft hij de advocatuur gecombineerd met het promotieonderzoek dat hij als buitenpromovendus heeft verricht aan de Open Universiteit.

woensdag 28 oktober 2020

Diaspora bijdrage door kennisoverdracht en ondernemerschap.

Diaspora kan op een unieke manier bijdragen aan de ontwikkeling van hun land van herkomst, door kennisoverdracht en ondernemerschap. Deze promotievideo laat zien wat onze ervaringen zijn met diaspora experts via onze CD4D- en ED4D-projecten. Met onze projecten ondersteunen we in een aantal landen de ontwikkeling van geselecteerde sectoren. We doen dit door diaspora-experts die in Nederland en andere EU-lidstaten wonen en werken in te zetten om hun kennis en expertise te delen. Om te bepalen waar de meeste behoefte aan is, werken onze kantoren in de doellanden nauw samen met de overheidspartners. Onze inzet richt zich vooral op sectoren als landbouw, gezondheidszorg, onderwijs en de private sector. Binnen deze sectoren selecteren we gastinstellingen waar onze diaspora-experts mee gaan samenwerken zoasl sectorgerichte ministeries, ziekenhuizen, academische instellingen en lokale overheden. Naast kennisoverdracht ondersteunen we diaspora met een ondernemende geest die een bedrijf willen starten of die willen uitbreiden in hun land van herkomst. We bieden hen training op maat, coaching in Nederland om hun ondernemersvaardigheden aan te scherpen en hun bedrijfsplannen te concretiseren. Uiteindelijk vindt een definitieve selectie plaats van twintig deelnemers die in 2020 kunnen deelnemen aan een verkenningsmissie naar Ghana of Ethiopië. De diaspora-experts en hun motivatie staan centraal in deze film. Wereldwijd zijn diaspora bepalend bij het leggen van verbindingen tussen samenlevingen en bij het introduceren van nieuwe kennis en het bevorderen van de handel in hun land van herkomst.